Dit is geen afscheidsrede, want daarvoor ben ik niet de gepaste schrijver.
Als 12 jarige trippelde je achter je moeder aan het huis uit. De hond mocht niet mee, want onderduikers mogen niet blaffen.
in 1945, drie jaar en G’d weet hoeveel nare ervaringen later, keerde je terug bij Vader, Moeder, Ro, Bela en Bob. Jullie waren met zes ondergedoken en met zes levend teruggekomen.
Jouw hele leven schrijft als een bont verhaal van hartelijk leven en hard werken.
Naar eigen zeggen, voelde je je bevoorrecht en schuldig dat jij wel en al je neefjes en nichtjes de Holocaust niet overleefd hadden. Nog als tachtiger zei je ‘Kaddisj’ op hun jaartijdagen. Je deed archiefwerk om de anonieme grafstenen op Joodse begraafplaatsen weer een naam te geven. Als weduwnaar sinds 2012 leed je maar sprak je weinig over het verlies van Eef, met wie je zo’n vijfenzestig jaar alles samen had gedaan. Je bleef joviaal en geliefd en kreeg na jaren weer zin in het leven. Je deed weer koffievisites en maakte uitstappen naar de haven van Herzliya en zijn horeca.
Het breekpunt kwam toen je je vorig jaar op een morgen om 9 uur nog niet had aangemeld met de controleknop vanuit je kamer. Men vond jou met een zuurstofgehalte in je bloed van 30 en hoewel de dokters je leven konden redden, waren je geheugen en andere functies zwaar aangetast. De trotse man met zijn warme, heldere stem was niet meer. Het deed je kinderen pijn om hun vader zo te zien, maar ze deden alles dat ze nog voor je konden betekenen: bezoeken, spreken over vroeger en fotoboeken van toen bekijken.
In Beth Juliana was je voordien een graag geziene bewoner, bestuurslid en, samen met Eef, redacteur van het bewonerstijdschrift geweest.
Je bleef vanzelfsprekend altijd trouw aan Israël en het zionisme waarmee je al in 1949 naar Israël was gekomen. Legio waren de e-mails waarin je jouw hele distributielijst informeerde over verwezenlijkingen van Israël en onecht nieuws van tegenstanders.
Midden jaren zeventig waren Eef en jij voor de tweede keer naar Israël gekomen, jullie kinderen Amos en Judith en hun gezinnen achterna; zij woonden er al.
Voordien hadden jullie een succesvolle fabriek van textiel (mouwen en dergelijke) in Twente en nog vroeger een herenconfectiezaak in de Gronausestraat, later De Klomp in Enschede.
Maar al dit opsommende feitenmateriaal is niet wat jou karakteriseerde.
Jij zei op de begrafenis van je Moeder Jet, in 1995, dat je hoopte dat nu de grootouders weg waren – je Vader Mau was een jaar eerder gestorven – de familie bij elkaar zou mogen blijven. Dat vond jij belangrijk, dat was de manier waarop je ouders na de oorlog hun leven weer zin hadden gegeven. De weinige familie die er nog was, omarmen en op handen dragen. ‘Het is een wonder dat we er nog zo goed uitgekomen zijn, als we zijn’, was jouw uitspraak over jullie geestelijke toestand na wat de oorlog met de familie gedaan had.
Je was Abba, grootvader, en overgrootvader. Iedereen hield van je. Hoewel je warm en charmant en empathisch was, kon je ook heel boos worden. Een mens van vlees en bloed, die een grote interesse had in iedereen die hij kende.
Ik blijf jou dankbaar toen jij me na mijn bezoek in 2013 raad gaf en me uiteindelijk hielp bij het nemen van een van de belangrijkste beslissingen in mijn leven.
Je woonde al lang ver van de Lage Landen, dus het grootste deel van je leven met de hele misjpooche in Israël ken ik niet.
Je bent en blijft warme man van de winegums, Camping de Braakman, je hoge schoen en wandelstok.
Van de zes van het gezin van Praagh-Polak blijft enkel je jongste broer over.
Bob, zelf 86, blijft gelaten achter en verwerkt zijn verdriet zoals voorheen gebeurde.
Een Rots in de Branding, een gevoelige held, mijn oom en icoon.
Rust in vrede, lieve Leo
Geef een reactie